Leerlingendaling

Leerlingendaling zet komende jaren hard door

In het voortgezet onderwijs daalt het aantal leerlingen al jaren. De grootste effecten hiervan zullen zich de komende jaren manifesteren. In sommige regio’s loopt de leerlingendaling op tot meer dan 30%. Op veel plaatsen is samenwerking tussen schoolbesturen urgent en noodzakelijk om een kwalitatief goed onderwijsaanbod in stand te houden.

 

In dit hoofdstuk leest u over de oorzaken van leerlingendaling en over de regionale verschillen. Aan het einde geven we drie oplossingen voor het omgaan met de gevolgen van leerlingendaling.

 

Vrijwel alle vo-scholen hebben of krijgen te maken met dalende leerlingenaantallen. Het aantal vo-leerlingen loopt in 15 jaar terug van 1 miljoen in 2016 naar ongeveer 883.000 in 2031. Dit is een gemiddelde daling van 12%.

De leerlingendaling geldt niet alleen voor scholen in regio’s als Oost-Groningen, de Achterhoek, Zeeland en Zuid-Limburg, maar voor het hele land. Meer dan de helft van de scholen heeft tussen 2017 en 2032 te maken met een leerlingendaling van 10% of meer. Voor een kwart van de scholen is dat zelfs meer dan 20%.

Het verschil tussen de vier grote gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht en de rest van Nederland is groot. Buiten deze zogenoemde G4 daalt het leerlingenaantal tussen 2017 en 2032 met ruim 14%. Dat zijn ruim 125.000 leerlingen. In de G4 is er in diezelfde 15 jaar tijd sprake van bijna 11% groei van het aantal leerlingen (bijna 13.000 leerlingen).

Oorzaken van en perspectief op leerlingendaling

De leerlingendaling wordt veroorzaakt doordat er sinds 1975 gemiddeld 1,6 tot 1,8 kind per vrouw wordt geboren (bij 2,1 kind per vrouw zou de bevolking precies op peil blijven). De verwachting is dat het gemiddelde aantal kinderen per vrouw op dit niveau blijft. Dit betekent een aanhoudende daling van het aantal leerlingen op de lange termijn.

Daarnaast is er sprake van selectieve krimp: steeds minder leerlingen gaan naar het vmbo. Landelijk daalt het aantal leerlingen op het vwo tot 2036 met 6,2%; op het vmbo is dit wel 12%.

Grote regionale verschillen

De daling van het aantal leerlingen verschilt sterk per provincie: in Friesland, Drenthe en Overijssel loopt dit op tot boven de 15%. Per regio kunnen de verschillen nog groter zijn en kan de daling van het aantal leerlingen zelfs boven de 30% uitkomen.

Gevolgen van leerlingendaling

Leerlingendaling heeft grote gevolgen voor scholen en voor leerlingen:

Minder bekostiging
Scholen worden bekostigd per leerling. Minder leerlingen betekent dus minder budget.

Minder personeel
Minder bekostiging betekent dat er minder geld beschikbaar is voor personeel. Door onzekerheid over het aantal leerlingen dat er over een paar jaar zal zijn, is het moeilijker voor scholen om personeel vast in dienst te nemen.

Duurdere huisvesting
Leerlingendaling vergt aanpassing van huisvestiging om bijvoorbeeld leegstand - en de daarmee samenhangende kosten - te voorkomen.

Minder onderwijsaanbod
Met minder geld is het lastiger om alle onderwijssoorten (praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo) en de verschillende profielen (in vmbo en havo/vwo) te blijven aanbieden. Voor verschillende vakken zijn namelijk vaak verschillende docenten nodig. Praktijklokalen zijn duur en soms té duur als er maar weinig leerlingen een bepaalde richting volgen. Daardoor kan de leerlingendaling in het vmbo nog meer impact hebben. Ook kunnen er (te) grote reisafstanden ontstaan voor leerlingen. 

Hoe kunnen we het beste omgaan met de gevolgen van leerlingendaling? Drie oplossingen van de VO-raad